Het gezicht van tbs (podcast - Mike)

Het gezicht van tbs (podcast - Mike)

Mijn vader was beroepscrimineel en had naam voor zichzelf gemaakt in zijn
branche. Hij was niet vaak thuis, meestal omdat hij weer eens in de bak zat,
om zijn zoveelste straf uit te zitten. Mijn moeder vond het prima. Ze was het
gewend geraakt en wist zo in ieder geval waar hij was en hoe lang hij zou
wegblijven.

Haar kinderen opvoeden deed ze nauwelijks, dat liet ze graag aan onszelf
over. Liever gaf ze het geld van haar man uit. Aan glimmende juwelen,
goedkope kleding, nutteloze prullaria en drank en drugs. Veel drank en
drugs. Ze gebruikte erop los. Elke dag dronk ze ruimschoots en stond er nog
iets op het programma, dan hielp ze zichzelf met coke weer op de been. Zo
was haar leven.

Mijn leven begon dus in een onveilig milieu zonder liefde, orde, regelmaat
en een besef van wat wel en niet kon en mocht. Het was een leven zonder
structuur. Dat was iets wat ik met mijn broers en zusjes zelf mochten
verzinnen. Net als hoe we met elkaar omgingen. Daarom was het niet gek
dat ik, nog maar net op de basisschool, uit de kastjes pikte van de kinderen
uit mijn klas. Als iets mij niet beviel, sloeg ik er meteen op los. Of het nou
een medeleerling was, of een meester of juf. Dat boeide me niet. De school
vond al snel dat ik niet meer te handhaven was. Ik moest naar het speciaal
onderwijs, maar dat maakte niets beter.

Maatschappelijke hulp en bemoeienis werkten ook niet. Bovendien vonden
mijn ouders dat onzin. Gedoe en controle, daar waren ze niet van gediend.
Al snel leidden mijn ontbreken van begrip voor anderen en mijn tomeloze
agressie ertoe dat ik regelmatig werd opgenomen op een gesloten
afdeling. Maar ook dit waren geen succesvolle pogingen om iets aan mijn
gedrag te doen.

Ik leefde graag op straat en - in het klein - naar het voorbeeld van mijn
vader. Ik stal uit winkels, brak in, jatte fietsen en scooters, en iedereen die
het in zijn hoofd haalde om mij tegen te spreken, kreeg te maken met mijn
vuisten. Mijn agressiviteit werd aangewakkerd doordat ik nu ook drank
en drugs gebruikte. Eerst was het alleen nog blowen met een biertje, later
stonden ook speed, cocaïne en veel cola-rum op het menu. Ik dealde ook,
want dat verdiende beter dan een inbraak. Toen ik werd opgepakt bij een
heterdaadje en op het politiebureau twee agenten naar de keel vloog, was
de maat vol.

Ik was 15 toen ik Onder Toezicht Stelling, ook wel OTS, werd geplaatst
door de Raad voor de Kinderbescherming. Hier begon mijn zwerftocht
van justitiële jeugdinrichting naar justitiële jeugdinrichting. Waar andere
jeugdigen baat hadden bij de aanpak in deze instellingen, was het bij
mij onbegonnen werk. Dat lag vooral aan mijn verregaande maling aan
autoriteit. Agressie had ik tot statussymbool gemaakt. Elke vorm van
therapie of gesprek wees ik af. Laat staan dat ik begrip of mededogen
toonde. Dat was voor mietjes. Alles wat me niet beviel, handelde ik af met
geweld. De meeste tijd bracht ik dan ook opgefokt door in isolement op mijn
kamer. Ik wachtte en zat mijn tijd uit, want ik wist dat er op mijn achttiende
een wettelijk einde zou komen aan mijn tbs.

Toen het zo ver was, werd ik door mijn familie en vrienden met open
armen ontvangen. Met groot gemak pakte ik mijn oude leven weer op.
Ik probeerde wel een normale baan, maar alleen omdat mijn vader –
ongeveer de enige voor wie ik respect had – dat had gevraagd. Voor
criminele activiteiten van enig kaliber bleek ik namelijk niet veel talent te
hebben. Maar glazenwasser zijn en de regelmaat opbrengen die zo’n baan
van mij vroegen, verveelden me al gauw. Al snel verviel ik in mijn oude
gedrag. Ik gebruikte, dronk en dealde, pleegde hier en daar een inbraak en
leefde verder van het criminele geld van mijn familie.

Ik ontpopte me tot een soort onzichtbare schrik van de stad. Als ik uitging
en in alle vroegte dronken en doorgesnoven naar huis ging, ergens wat
vernielde en daarop door iemand werd aangesproken, dan haalde ik altijd
uit. Met mijn vuisten of een mes, dat maakte me niet uit. Ik sloeg of stak
raak en liep door. Het deerde niet of mijn slachtoffer een krantenbezorger,
een vroege hondenuitlater of een agent was. Zij waren gewoon op het
verkeerde moment op de verkeerde plek. Als ik weer bij zinnen was
gekomen, wist ik vaak niet meer wat ik had gedaan. Op elk delict volgde
een veroordeling. Toen ik ontdekte dat mijn vriendin achter mijn rug om
met iemand anders ging, escaleerde het geweld. Schuimend van drugs,
woede, jaloezie en frustratie wachtte ik haar buiten haar sportschool op. Ze
overleefde het, maar alleen omdat de politie op tijd was gealarmeerd en er
snel bij was.

En zo belandde ik in de gevangenis, waar ik 4,5 jaar moest zitten.
Schuldgevoel over mijn daden kwam niet in mij op. Mijn geweten was
nooit ontwikkeld. In het onderzoeksrapport van het Pieter Baan Centrum
was een antisociale persoonlijkheidsstoornis met verslavingsproblematiek
vastgesteld en mede vanwege mijn verminderde toerekeningsvatbaarheid
had de rechter besloten tot tbs met dwangverpleging. Maar dat kwam pas
als mijn gevangenisstraf erop zat.
In de bajes had ik meteen een hoge status vanwege mijn daar bekende
familie. Het was niet nodig om mijn handen te gebruiken, ook omdat ik
daar geen druk voelde. Ik hoefde alleen maar mijn straf uit te zitten. Als het
moest, kon ik altijd nog uit de voeten met verbale agressie. Of ik liet iemand
anders het vuile werk opknappen wanneer ik toch tegenstand kreeg. Zo
werd ik de koning van de afdeling. Ik bepaalde wat er gebeurde. Ik regelde
alles, maar deed dit natuurlijk niet voor niets. Ik deed waar ik goed in was
en dat was manipuleren en charmeren.

Met diezelfde eigenschappen had ik ook vrouwen voor me gewonnen.
Over het algemeen waren dat dames met weinig zelfkennis. Ik beloofde
hen de wereld. Zij wilden dat graag. Wanneer ik hen sloeg, kwamen ze ook
meestal weer terug, totdat het geweld hen echt te gortig werd. Uiteindelijk
werd het ook nooit wat, behalve dan dat ik altijd uitblonk in geweldsorgies.
Mijn laatste delict was daarin een jammerlijke climax geweest.
Na mijn gevangenisstraf kwam ik in mijn bajestenue, op slippers en in
een duur trainingspak, aan in de tbs-kliniek. Het was de bedoeling dat
ik hier met mijn stoornis en problemen aan het werk ging. Dat ik met de
nodige therapie en begeleiding inzichten kreeg in mijn gedrag en ervoor
zou zorgen dat ik geen gevaar meer voor de samenleving zou opleveren.
Het was lastig iemand uit mijn netwerk te vinden die mij kon ondersteunen
in dit proces, want mijn familie en vrienden waren allemaal uit ongeveer
hetzelfde hout gesneden. Gelukkig was er een oudere familievriend die
na behoorlijk wat tijd in de bajes wat anders was gaan denken. Dit was
iemand die inmiddels inzag dat je beter een ander leven kon hebben. Een
leven zonder criminaliteit, verslaving en agressie. En hij wilde best helpen
mij dit te laten zien.

Maar ik was dat nog niet van plan. Waar ik mijn eigen behandeling kon
saboteren, deed ik het. Nog steeds stak ik graag een middelvinger op
naar autoriteit en systemen. Sporten oké, maar werken, dat smeerden ze
maar in hun haar. Daar kwam ik mijn bed niet voor uit. En als ik het voor
elkaar kreeg om op slinkse manieren drugs voorbij de strenge controle
en drugshond te laten te komen, gebruikte en dealde ik. Met dit gedrag
voldeed ik precies aan eigenschappen die hoorden bij de antisociale
stoornis die uit mijn psychiatrische onderzoeken naar voren was gekomen:
niet aanpassen aan de omgeving, geen empathisch vermogen, zeer
manipulatief en charmant zijn, gebrek aan identiteit, geen besef van
mijn en dijn, mensen afschrikken met een grote bek, een kinderlijke drift,
verantwoordelijkheid buiten zichzelf leggen, en eigenlijk, al is het onbewust,
heel kwetsbaar zijn. Dit werd mij allemaal in de kliniek verteld.

Later zou ik dit ook inzien en toegeven dat die grote bek van mij angst was.
Angst dat iemand door mijn façade heen zou prikken en mijn leegheid zou
zien. Ik had ook geen enkele boodschap aan de medepatiënten in mijn
leefgroep, die negeerde ik. Het merendeel van de sociotherapeuten zag ik
niet staan, ik besloot zelf met wie ik te maken wilde hebben. Ik vond nog
steeds dat ik in mijn recht stond, dat ik niet fout bezig was geweest. Mijn
ex-vriendin had met haar vreemdgaan gewoon keihard om die afranseling
gevraagd.

Maar toch, langzaam, heel langzaam kwam er verandering in
mijn houding. De sociotherapeuten die ik had gekozen om mee te
communiceren, vooral die met een klassieke moederlijke en vaderlijke
inslag, wonnen stapje voor stapje mijn vertrouwen. Van hen liet ik toe
dat ze dwars door mijn gedrag heen prikten. Nu konden we beginnen
met bouwen aan een beter leven. Kennelijk is het bij mijn soort patiënten
heel lastig om een geweten te ontwikkelen, maar ze wisten mij inzicht in
mijn stoornis te geven. Ik ging begrijpen dat wat ik had teweeggebracht
enorme impact op anderen had. Door te gaan boksen, leerde ik signalen
in mijn lijf te herkennen en beter te reageren. Ik ging zien dat er ook andere
oplossingen waren dan meteen erop los meppen. Ook leerde ik meer
en meer verantwoordelijkheid voor mezelf en voor anderen te nemen.
Ik dealde niet meer en was zelfs vrijwilliger geworden in de sportzaal.
Daarmee had ik mezelf een nieuwe status gegeven. Ik begreep dat
verandering daarbij hoorde.

Het was tijd voor de volgende stap in mijn traject. Ik had laten zien dat ik
me verder had ontwikkeld en dat ik wilde samenwerken. Samen met mij
werd mijn eerste begeleide verlof besproken. Met twee beveiligers maakte
ik een rondje, buiten in de maatschappij, al was het slechts om de hoek. We
gingen naar de snackbar om een broodje te halen. Alles ging goed, al ging
het ook nog weleens mis. Voor verlof mocht je namelijk niet onder invloed
zijn of zijn geweest. Ik vertelde dan zelf dat ik niet naar buiten kon, omdat ik
had geblowd.
Inmiddels was ik vertrouwd geraakt met mijn behandelend team. Zij
konden mij nu uitdagen en op het verkeerde been zetten, om mij meer
over mezelf bij te brengen. Ik leerde doelen voor mezelf te stellen,
omgaan met risicosituaties en mijn explosieve gedrag te beheersen met
agressieregulatie-therapie. Met blowen was ik gestopt. Het ging de goede
kant op en dat bleek ook uit de jaarlijkse risicotaxatie door het team. Het
risico op herhaling was duidelijk afgenomen en daarmee kreeg ik recht op
onbegeleid verlof.

Ik raakte ervan in paniek. Wat moest ik met die vrijheid? Ging ik dat
redden? Met mijn begeleiders werd een strak programma neergezet.
Waar ik ging werken, wanneer ik naar mijn familie zou gaan en hoe ik
mijn boodschappen zou doen. Eigenlijk verliep alles goed, maar op mijn
werk kreeg ik zulke vage opdrachten dat ik het overzicht kwijtraakte. Ik
stopte ermee, vooral uit angst dat ik mij door mijn irritatie niet meer zou
kunnen beheersen. Er werd ander werk voor me gezocht, waarbij ik me
helemaal op mijn gemak voelde. Ook bij mijn drinkende, gebruikende en
criminele familie kon ik op het juiste spoor blijven, al maakten zij het me wel
ingewikkeld. Maar ik liet me geen enkele keer verleiden tot drank, drugs of
een schimmig dealtje.
En zo kwam ik op de resocialisatieafdeling te wonen, ter voorbereiding op
een eigen leven buiten de kliniek. Weer was er die paniek, maar ik ging.
De eerste week was mijn ritme een zootje. Ik had weer internet, kon mijn
eigen tijd indelen en dat was wennen. Maar ik had geleerd dat structuur en
regelmaat belangrijk voor me waren, en al gauw had ik mezelf weer onder
controle. Ik deed het goed en genoot van mijn nieuwe bestaan.
De stap naar leven buiten de kliniek – al was het wel onder toezicht - was
heel groot en spannend voor me. Al snel kwamen er klachten uit de buurt
dat ik veel lawaai maakte. Ik had nooit geleerd hoe ik een normaal leven
moest leiden. Uiteindelijk ging het mis. Ik had op straat een fiets zonder
slot zien staan en had hem mee naar huis genomen. Maar deze fiets
bleek gestolen te zijn en ik kreeg al snel de politie aan mijn broek. Ik werd
opgepakt en in afwachting van het onderzoek moest ik terug naar mijn
oude leefgroep in de kliniek. Daar viel ik terug in oud gedrag. Ook kwam
ik weer aan joints. De verstandig geworden oude familievriend wist me
ervan te overtuigen dat ik met deze houding mijn toekomst zou verpesten.
De politie had inmiddels boven water gekregen dat ik de fiets niet zelf had
gestolen, maar dat er in de wijk een bende actief was. Met een niet al te
zware strafbeschikking kwam ik ervan af.

Inmiddels ben ik terug naar de resocialisatieafdeling van de kliniek. Niet
opgeven en het steeds opnieuw proberen, dat vind en wil ik nu zelf ook