Het is topsport

Verhalen uit de praktijk

Gerril is senior pedagogisch medewerker. Iets meer dan een jaar geleden startte hij bij Forensisch Centrum Teylingereind op een langverblijfgroep. “Het leek me een uitdaging. Ik heb nog wel een paar goede jaren om deze jongeren binnen een gesloten setting te begeleiden.”

Gerril
Beeld: ©DJI

Hoe zou je jouw werk omschrijven?
“Eigenlijk is het wel topsport. Je hebt vroege of late dienst en draait die dienst met twee of drie personen. Voor de dienst begint, lees je wat er de dag daarvoor is gebeurd. Dan ga je de taken onderling verdelen en neem je bijzonderheden met elkaar door. Vervolgens halen we de jongens van kamer en is er de dagelijkse routine. Gedurende de dag moet er van alles gebeuren: ze moeten naar school, ze hebben afspraken, ze moeten eten, sporten, noem maar op. We zijn de hele dienst bezig dat te begeleiden. Er komt van alles bij kijken.”

Zoals?  
“Jongens hebben vaak veel vragen: over hun behandeltraject, verlof, kwesties die spelen thuis of onderling op de groep, zoals ruzies. Het is een leven an sich op een leefgroep, een maatschappij binnen de muren. Als je Teylingereind binnenstapt, stap je een andere wereld binnen. In die wereld proberen we de jongens nieuw gedrag aan te leren. We bieden ze een veilige omgeving om hiermee te oefenen. We proberen de jongens te leren dat ze andere keuzes kunnen maken.”

Hoe werkt dat?
“Het is een proces dat parallel loopt aan de verschillende therapieën die jongeren individueel krijgen. Op een langverblijfgroep observeer je het gedrag en monitor je per jongere de individuele doelen, maar je krijgt ook de kans om de persoon achter het gedrag iets beter te leren kennen. Hier is simpelweg meer tijd voor dan op een kortverblijfgroep. Ze leren jou als groepsleider natuurlijk ook kennen. Deze wisselwerking creëert een band, waarbij de ontwikkeling van de jongeren altijd centraal staat.”

Wat maakt dan dat het topsport is?
“Je hebt te maken met jongens die problemen hebben op allerlei vlakken: psychisch, sociaal en op school. Ze hebben als het ware allemaal een eigen handleiding. Als het even niet zo goed gaat met iemand, moet je dat zien op te vangen met je team. Dat maakt het intensief.”

Vertel?
“Je wilt iedereen een stukje aandacht geven. De “raddraaiers”, om ze zo maar even te noemen, die eisen vaak alle aandacht op. Je moet ervoor waken dat je de jongens die wat rustiger zijn niet vergeet. Er gebeurt gewoon heel veel. Je moet forensisch scherp zijn, want er is toch altijd een bepaalde spanning. Daarom is het zo belangrijk dat je het samen doet, met elkaar. Dat moet ook, want in je eentje lukt het niet. Het is dus topsport en teamsport. Intensief en heel uitdagend.”

Wat maakt het werken op langverblijf dan zo leuk?
“Op langverblijf heb je tijd om een relatie op te bouwen met iemand. De jongens bij ons hebben een PIJ-maatregel opgelegd gekregen, die zitten echt een tijdje binnen. Je leert ze na verloop van tijd echt kennen. Er is daardoor iets meer diepgang. Ik vind dat een verdieping van mijn werk. De jongens houden natuurlijk afstand, ze hebben een gigantisch dikke muur om zich heen gebouwd. De crux is te kijken of je die muur beetje bij beetje kunt afbrokkelen.”

Hoe doe je dat?
“Dat gaat de ene keer beter, dan de andere keer. Soms lukt het mij niet, maar een collega wel. Of andersom. Dat is het spel dat wordt gespeeld. Je kunt elkaar als collega’s aanvullen en helpen. Omdat een jongere langere tijd bij ons op de afdeling is, ontstaat er meer stabiliteit en rust. Een jongere maakt een bepaalde ontwikkeling door en moet daar zelf voor aan de slag. Het is zijn behandeltraject. Dat is vallen en opstaan en als begeleider heb je veel geduld nodig. Als het even niet lukt, blijven wij kijken wat er nodig is waardoor het wél lukt.“

Ben je weleens trots op een jongere?
“Ik gun ze de hele wereld, maar trots, dat weet ik niet. Ik hoop voornamelijk dat ze trots worden op zichzelf. Als ik merk dat iemand trots wordt op zichzelf, dan is dat groei. Een beetje zelfvertrouwen krijgen om goede keuzes te maken. Dat lukt niet altijd en dat geeft niet, maar als dát begint te lopen. Ja, dan word ik wel trots.”